Een kompas bestaat uit verschillende onderdelen. Om te beginnen de naald. De naald wijst met het gekleurde gedeelte naar het Noorden. De naald zit in de kompasdoos. Om de kompasdoos zit een ring, de kompasroos. Die kun je draaien. Aan de buitenkant van de roos staat een maatverdeling in graden), waarbij 180° Zuid is en 360° Noord. De kompasdoos is gemonteerd op een plaat of in een huis. Dat mag je allebei zeggen. De plaat/huis is voorzien van een richtingpijl.

Een opgegeven koers/richting.

Als je naar 145° wilt lopen draai je de roos zo dat 145° bij de richtingpijl staat. Draai nu het kompas tot dat de noordkant van de naald naar het noorden op de roos wijst. De richtingpijl wijst nu in de richting 145°. 


Zelf een koers/richting bepalen

Om een koers te bepalen op het terrein zoek je eerst naar een opvallend iets, bijvoorbeeld een kerktoren, want die staat ook op de kaart. Je wijst met de richtingpijl naar het object. Vervolgens draai je de roos net zolang tot de naald en de noordlijnen in de zelfde richting wijzen. Op de roos kun je nu bij de richtingpijl aflezen in welke richting het object staat.

Een koers op de kaart bepalen.

Kijk eerst op het kompas wat het echte noorden is. Leg dan je kaart zo dat het noorden op de kaart naar het echte noorden wijst. Meestal staat dat erop anders is de bovenkant van de kaart het noorden.

Leg een liniaal op de kaart vanaf de plaats waar je wilt vertrekken naar de plaats waar je naar toe wilt. Leg het kompas met de plaat/huis langs de liniaal. Draai nu de roos tot de noordlijnen gelijk lopen met de naald en de noordlijnen op de kaart. Bij de richtingpijl kun je nu aflezen in welke richting je wilt lopen.